Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Французский

iemand een koekje van eigen deeg geven

Толкование Перевод

1 iemand een koekje van eigen deeg geven

iemand een koekje van eigen deeg geven

rendre à qn. la monnaie de sa pièce

Deens-Russisch woordenboek > iemand een koekje van eigen deeg geven
2 iemand een koekje van (zijn) eigen deeg geven

iemand een koekje van (zijn) eigen deeg geven

give someone a taste of his own medicine

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand een koekje van (zijn) eigen deeg geven
3 koekje

koekje

1 biscuit 〈m.〉

♦voorbeelden:

¶ iemand een koekje van eigen deeg geven • rendre à qn. la monnaie de sa pièce

Deens-Russisch woordenboek > koekje
4 taste

n. smaak; proefje; wijsheid
--------
v. smaken; proeven

taste¹

[ teest]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 kleine hoeveelheid ⇒ hapje, slokje; beetje, tikkeltje

2 ervaring ⇒ ondervinding

♦voorbeelden:

1   have a taste of this cake/wine • neem eens een hapje/slokje van deze cake/wijn

     〈 figuurlijk〉 give someone a taste of his own medicine • iemand een koekje van eigen deeg geven

     it is a taste better than before • het is een tikkeltje beter dan voorheen

2   give someone a taste of the whip • iemand de zweep laten voelen

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 smaak ⇒ smaakje

2 smaak ⇒ voorkeur, genoegen

♦voorbeelden:

1   leave a bad/nasty/unpleasant taste in the mouth • een bittere/onaangename nasmaak hebben 〈 ook figuurlijk〉

2   there is no accounting for tastes • over smaak valt niet te twisten

     everyone to his taste • ieder zijn meug

     have (a) taste for music • genoegen scheppen in muziek

     add sugar to taste • suiker toevoegen naar smaak

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 smaak ⇒ smaakzin; schoonheidszin; gevoel 〈 voor gepast gedrag, mode, stijl e.d.〉

♦voorbeelden:

1   that is good/bad taste • dat getuigt van goede/slechte smaak

     in good taste • smaakvol; behoorlijk

     the remark was in bad taste • de opmerking getuigde van slechte smaak

     sweet to the taste • zoet van smaak

————————

taste²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 smaken

♦voorbeelden:

1   the soup tastes good • de soep smaakt lekker

     the pudding tasted of garlic • de pudding smaakte naar knoflook

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 proeven ⇒ keuren

2 smaken ⇒ aanraken 〈voedsel e.d.〉

3 ervaren ⇒ ondervinden

♦voorbeelden:

2   he has not tasted food or drink for days • hij heeft dagenlang geen voedsel of drank aangeraakt

3   taste defeat • het onderspit delven

English-Dutch dictionary > taste
5 game

adj. moedig; klaar; mank lopen; invalide
--------
n. spel; pret; wild; wedstrijd
--------
v. spelen, dobbelen

game¹

[ geem]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 spel 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ wedstrijd, partij

2 spel(letje) ⇒ tijdverdrijf

3 〈 tennis〉 game

4 〈 kaartspel〉 manche

5 speelwijze ⇒ spel

6 plan(netje) ⇒ spel(letje)

7 jachtdier ⇒ prooi 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1   game of chance • kans/hazardspel

     play a good/poor game • goed/slecht spelen

     force the game • het spel forceren 〈 om snel te kunnen scoren〉

     have the game in one's hands • de wedstrijd controleren

     play a losing game • de (wed)strijd verliezen

     play the game • eerlijk (spel) spelen, zich aan de regels houden

     play a waiting game • een afwachtende houding aannemen

     play a winning game • de (wed)strijd winnen, de bovenhand krijgen

     it's all in the game • het hoort er (allemaal) bij

     be off one's game • uit vorm/niet op dreef zijn

3   (one) game all • gelijk(e stand)

     game and (set) • game en set

6   a deep game • een mysterieus spel(letje)

     give the game away • het plan(netje) verklappen

     two can play (at) that game • dat spelletje kan ik ook spelen

     none of your (little) games! • geen kunstjes!

     the game is up • het spel is uit, nu hangen wij/jullie

     be up to some game • iets in zijn schild voeren

¶ beat/play someone at his own game • iemand een koekje van eigen deeg geven

     it's your game • jij wint

     what a game! • wat een komedie!

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 grap(je) ⇒ geintje, pret(je)

2 bedrijf ⇒ gebeuren, -wezen

♦voorbeelden:

1   have/play games/a game with someone • iemand voor de gek houden

     make game of • spotten met

     the game was to tell how many • het was de kunst/het ging erom te zeggen hoeveel

2   publishing game • uitgeversbedrijf

¶ be on the game • in het leven zijn; van diefstal leven

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 wild 〈 ook culinaria〉

2 winnende score

♦voorbeelden:

¶ 1 points is game • wie 21 punten heeft, wint

→ fair fair/

IV 〈 meervoud〉

1 spelen 〈 ook geschiedenis〉 ⇒ (atletiek)wedstrijden

2 gym(nastiek) ⇒ sport 〈 op school〉

————————

game²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 dapper ⇒ kranig, f

2 bereid(willig) ⇒ enthousiast

♦voorbeelden:

1   he is game enough to go alone • hij is mans genoeg om alleen te gaan

2   be game to do something • bereid zijn om iets te doen

     I am game • ik doe mee

     be game for something • tot iets bereid zijn, ergens zin in hebben

————————

game³

, 〈Brits-Engels; informeel ook〉 gammy [ gæmie] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 lam ⇒ kreupel 〈 van arm, been〉

————————

game⁴

〈 werkwoord〉

1 gokken ⇒ spelen, dobbelen

English-Dutch dictionary > game
6 monnaie

monnaie [monne]

〈v.〉

1 munt(stuk) ⇒ geld, muntsoort

2 kleingeld

3 wisselgeld

♦voorbeelden:

1    monnaie d'appoint • kleingeld

monnaie de banque • overboekingsgeld

monnaie de compte • rekenmunt

monnaie d'échange • wisselgeld 〈 figuurlijk〉

(l'hôtel de) la Monnaie • de Munt, de Rijksmunt

monnaie de papier • papiergeld

payer qn. en monnaie de singe • iemand naar zijn geld laten fluiten

c'est monnaie courante • dat is schering en inslag

monnaie électronique • betaalkaart(en)

monnaie faible • zachte valuta

monnaie forte • harde valuta

monnaie magnétique • betaalkaart(en)

monnaie scripturale • giraal geld

battre monnaie • geld aanmunten

2    monnaie divisionnaire • pasmunt

petite, menue monnaie • kleingeld

faire, donner la monnaie de cent francs • honderd frank wisselen

faire de la monnaie • geld wisselen

〈 informeel〉 passer la monnaie • betalen

passez la monnaie! • hier met de centen!

3    rendre de la monnaie à qn. • iemand geld teruggeven

rendre à qn. la monnaie de sa pièce • iemand een koekje van eigen deeg geven

¶    servir de monnaie d'échange • als ruilmiddel dienen

f

1) munt(soort)

2) kleingeld

3) wisselgeld

Dictionnaire français-néerlandais > monnaie
7 beat/play someone at his own game

beat/play someone at his own game

iemand een koekje van eigen deeg geven

English-Dutch dictionary > beat/play someone at his own game
8 give someone a taste of his own medicine

give someone a taste of his own medicine

iemand een koekje van eigen deeg geven

English-Dutch dictionary > give someone a taste of his own medicine
9 rendre à qn. la monnaie de sa pièce

rendre à qn. la monnaie de sa pièce

iemand een koekje van eigen deeg geven

Dictionnaire français-néerlandais > rendre à qn. la monnaie de sa pièce
10 koek

koek

1 [zoet gebak] cake

2 [koekje] ^Bbiscuit, ^Acooky/cookie

3 [een op koek gelijkende massa] cake

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 alles is weer koek en ei tussen hen • they're bosom pals once more

     〈 figuurlijk〉 dat is andere koek! • that's a horse of a different colour

     〈 figuurlijk〉 dat is voor haar gesneden koek • that is (mere) child's play to her

     〈 figuurlijk〉 dat is ouwe koek • that's old hat

     iets voor zoete koek slikken • swallow something (whole)

     〈 figuurlijk〉 de koek is op • the party's over

     〈 figuurlijk〉 dat gaat erin als koek • it is a huge success, they're lapping it up; 〈 vindt aftrek〉 it's selling like hot cakes

2   〈 figuurlijk〉 iemand een koekje van (zijn) eigen deeg geven • give someone a taste of his own medicine

3   een dikke koek opgedroogde verf • a thick cake of dried paint

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > koek
11 mir

mir

I 〈 persoonlijk voornaamwoord〉

1 mij, me

♦voorbeelden:

1 〈 informeel〉 du bist mir ein Schlaumeier • je bent me een slimmerik

mir ist schlecht • ik ben misselijk

〈 informeel〉 verlier mir nichts! • denk erom, dat je niks verliest!

〈 informeel〉 mir nichts, dir nichts • (a) plotseling; (b) zonder meer, heel gewoon, doodleuk

von mir aus • wat mij betreft

〈 spreekwoord〉 wie du mir, so ich dir • iemand een koekje van zijn eigen deeg geven

II 〈 wederkerend voornaamwoord〉

1 mij, me

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > mir
12 dir

dir¹

〈 persoonlijk voornaamwoord〉

1 (aan) jou, je

♦voorbeelden:

1    ich danke dir • ik dank je

¶    〈 spreekwoord〉 wie du mir, so ich dir • iemand een koekje van zijn eigen deeg geven

————————

dir²

〈 wederkerend voornaamwoord〉

1 je

♦voorbeelden:

1    schau dir das mal an! • moet je dat eens zien!

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > dir

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

iemand een koekje van eigen deeg geven

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

iemand een koekje van eigen deeg geven

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: